Lezen: Exodus 16:14-15, 31
4 minuten

Als nakomertje hing ik aan mijn moeders rokken. Het liefst letterlijk. Maar in een flinke kinderschare waren tijd en aandacht schaars. Zorg voor vijf puberkinderen en een kleuter en voor haar chronisch zieke moeder een dorp verderop. Ondersteuning door mijn eveneens hardwerkende vader hield wel op bij het snijden van het vlees op zondag, of in ons geval het van de graat halen van de stokvis. Ik was niet anders gewend dan mee te deinen op het ritme van degenen die de golfslag in ons gezin veroorzaakten. Zwemmen kon ze niet, maar als struise Zeeuwse kon mijn moeder het hoofd lang boven water houden.

Alleen als de astma toesloeg had ze het gevoel te verdrinken. Ik luisterde aan de slaapkamerdeur tot ik de volgende piepende ademtocht hoorde. Opgelucht, maar meteen bang dat er geen volgende zou komen. Het verhaal gaat dat ik een keer met de stofzuigerslang aanklopte om haar lucht aan te bieden. Als die deur na een paar dagen, grote hoeveelheden medicatie en huisbezoeken van de dokter weer openging en ik tegen haar aan mocht kruipen, ervaarde ik diepe geborgenheid. Alsof ik terug in mijn ei kroop. Mijn moeder voelde dat, kende me door en door.

Als het leven moeilijk was, verraste ze me soms met een zakje manna. Van die veelkleurige gepofte rijstkorrels. Ze waren zo licht als je wilde dat het leven zou zijn. Zo verzachtte ze mijn kinderpijntjes en verdriet, maar vooral dat van haarzelf. Het manna gaf ons bestaan even kleur, haar zoetheid verdreef de bitterheid die in de lucht hing. Het was overvloed, ik mocht de hele zak zelf opeten, en net als bij het manna in de Bijbel was er de volgende dag niets over. Alle keren, misschien zijn het er maar een handvol geweest, gaf mijn moeder me het manna op een onverwacht moment. Niet verdiend. Achteraf waren het prille ervaringen met genade. Dat liet mijn moeder me proeven.

Zonder woorden verwees ze naar onze God. Ik vertelde de volgende dag wel eens aan andere kinderen in de buurt over mijn manna. Maar de reactie was, net als bij de Israëlieten: ‘Wat is dat?’ Ze vonden het maar onbetekenende kruimels. Maar voor mij was manna het zoetste dat er bestond. Daar kon geen Fruitella of dropsleutel tegenop. Toen ik onlangs in een grote supermarkt manna in het snoepschap zag liggen, was het alsof ik op een verloren schat stuitte. Opgegraven uit mijn jonge jaren. Thuis deelde ik het uit aan mijn kinderen. Aan elke korrel kleefde een zoete herinnering van een moeder die er altijd was en voorzag als we in de woestijn waren, maar dat kon ik nauwelijks op hen overbrengen. Ik bid dat ze later terug kunnen blikken op hun eigen mannamomenten. Misschien met mij, maar liever nog met God.

Eline de Boo

2 jaar geleden

Exodus 16:14-15, 31
Toen de dauw opgetrokken was, bleek de woestijn bedekt met een fijn, schilferachtig laagje, alsof er rijp op de aarde lag. ‘Wat is dat?’ vroegen de Israëlieten elkaar toen ze het zagen; ze begrepen niet wat het was. Mozes zei tegen hen: ‘Dat is het brood dat de HEER u te eten geeft.
Het volk van Israël noemde het voedsel manna. Het leek op korianderzaad, maar dan wit, en het smaakte als honingkoek.