Pieter Jan Rodenburg
2 jaar geleden
Het is een klein groepje grotendeels stokoude monniken dat het klooster bewoont waar ik meerdere keren per jaar op retraite ga, maar voor mij vertegenwoordigen ze een klein stukje van Gods Koninkrijk op aarde. Iedere avond voor het slapengaan zingen ze de woorden uit deze Psalm. Dan klinken in het Latijn, op eeuwenoude Gregoriaanse melodieën, met beverige stemmen de volgende woorden: ‘Qui habitat in protectione Altissimi sub umbra Omnipotentits commorabitur.’
Ik moet in deze onzekere tijden vaak aan hen denken. Soms krijg ik het idee dat mijn wereld van zekerheden aan het wankelen is. Gezondheid, bezoek, studie, sommige vrijheden, het was bijna vanzelfsprekend, maar is het niet gebleven. Laat staan de zaken die het leven franje geven: concerten, theater, uit eten.
Als me dat soms aanvliegt, denk ik aan de monniken in Benedictusberg. Veel van hen groeiden op in de hoogtijdagen van het kloosterleven: tientallen monniken, honderden kloosters. Er is nog een handvol kloosters over, vrijwel allemaal bewoond door ouderen. Trouw bidden en zingen ze door. In de wetenschap dat hun wereld mag wankelen, maar dat ze onderdeel zijn van iets groters. Eigendom van Iemand die groter is.
Ik bid met ze mee. Met minstens zo’n beverige stem, meer hopend dan gelovend: ‘Mijn toevlucht, mijn vesting, mijn God, op U vertrouw ik.’ En al zingend ontdekken we dat de onzekerheden niet minder worden, maar wel minder erg. Mijn hoop staat op Iemand die boven alle onzekerheden staat. In Zijn schaduw slaap ik veilig.