‘Kan je wat missen?’
Lezen: Lucas 15
3 minuten

Een jonge zwarte vrouw vraagt me op straat om wat geld. ‘Sorry, ik heb geen cash bij me.’ Ik kom net van de polikliniek cardiologie. Het gaat gelukkig goed met mijn hart, ik ben daar ontzettend blij om. Dat maakt dat ik deze vrouw niet voorbij kan lopen. ‘Maar we kunnen hier de winkel in, dan kopen we wat je wil hebben.’ Ze aarzelt. Dit is niet wat ze wil. Ze stemt toch in. We kopen broodjes, kaas, wat appels, een klein pakje melk, wat sap. Ik opper chocola, dat vindt ze een goed idee. Ze kiest bescheiden. Na het afrekenen zie ik een geldautomaat. Ik pin nog € 20,00 en geef haar dat. Ze aarzelt opnieuw.

Dat is het nu juist: we redden onszelf niet
Lezen: Lucas 15

‘Ik snap je. Vertrouw me, ik wil niks van je. Je baalt, je wil niet afhankelijk zijn van een ander. Maar alsjeblieft, neem het aan, je hoeft me niet te bedanken, het is echt goed zo. Ik ben blij dat ik iets voor je kan betekenen. Het ga je goed.’ Ze knikt, ze slikt. Het raakt haar. Ze draait zich nog eens om, zwaait even. Geen idee waar ze heengaat. Ik hoop de nachtopvang, het is koud op straat.

Zelfredzaam?

‘I’ve built walls
A fortress deep and mighty
That none may penetrate
I have no need of friendship, friendship causes pain
It’s laughter and it’s loving I disdain
I am a rock I am an island’

‘Ik heb muren gebouwd
Een fort diep en machtig
Dat niemand kan doordringen
Ik hoef geen vriendschap, vriendschap veroorzaakt pijn
Lachen en liefhebben veracht ik
Ik ben een rots Ik ben een eiland

Simon en Garfunkel raakten de juiste snaar met ‘I am a rock’. Dat is het nu juist: we redden onszelf niet. Als je eenmaal op je knieën gaat en je gewonnen geeft, merk je pas hoe bevrijdend dat is. Je hoeft de schijn niet meer op te houden. Het is je vast wel opgevallen dat de jongste zoon uit ‘de verloren zoon’ zelfs bij terugkeer nog probeert overeind te blijven. ‘Behandel me voortaan als uw armste knechten.’ Hij krijgt gelukkig de kans niet om het te zeggen.

De Vader, uitzinnig van geluk, snapt het wel: ‘We kunnen niet anders dan blij zijn en feestvieren. Want je broer was dood, maar hij leeft weer. We waren hem kwijt, maar nu hebben we hem weer gevonden.’ In Lukas 15 raak je onder de indruk van de blijdschap om wat gevonden en gered is.

Johan Timmer

3 maanden geleden

Lucas 15

1Alle tollenaars en zondaars kwamen Hem opzoeken om naar Hem te luisteren. 2Maar zowel de farizeeën als de schriftgeleerden zeiden morrend tegen elkaar: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’ 3Jezus vertelde hun toen deze gelijkenis: 4‘Als iemand van u honderd schapen heeft waarvan er één verloren is geraakt, laat hij dan niet de negenennegentig andere in de woestijn achter om naar het verdwaalde dier op zoek te gaan tot hij het gevonden heeft? 5En als hij het gevonden heeft, legt hij het vol vreugde op zijn schouders 6en gaat hij naar huis. Daar roept hij zijn vrienden en buren bijeen en zegt tegen hen: “Deel in mijn vreugde, want ik heb het schaap gevonden dat verdwaald was.” 7Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die tot inkeer komt dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen inkeer nodig hebben.

8En als een vrouw tien drachmen heeft en er één verliest, steekt ze toch de lamp aan, veegt het hele huis schoon en zoekt ze alles af tot ze het muntstuk gevonden heeft? 9En als ze het gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buren bijeen en zegt: “Deel in mijn vreugde, want ik heb de drachme gevonden die ik kwijt was.” 10Zo, zeg Ik u, heerst er ook vreugde onder de engelen van God over één zondaar die tot inkeer komt.’

11Vervolgens zei Hij: ‘Iemand had twee zonen. 12De jongste van hen zei tegen zijn vader: “Vader, geef mij het deel van uw bezit waarop ik recht heb.” De vader verdeelde zijn vermogen onder hen. 13Na enkele dagen verzilverde de jongste zoon zijn bezit en reisde af naar een ver land, waar hij een losbandig leven leidde en zijn vermogen verkwistte. 14Toen hij alles had uitgegeven, werd dat land getroffen door een zware hongersnood, en begon hij gebrek te lijden. 15Hij trok eropuit en verhuurde zich aan een van de inwoners van dat land, die hem op het veld zijn varkens liet hoeden. 16Hij had graag zijn maag willen vullen met de peulen die de varkens te eten kregen, maar niemand gaf ze hem. 17Toen kwam hij tot zichzelf en dacht: De dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik kom hier om van de honger. 18Ik zal naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, 19ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden; behandel mij als een van uw dagloners.” 20Hij vertrok meteen en ging op weg naar zijn vader.

Zijn vader zag hem in de verte al aankomen. Hij kreeg medelijden en rende op zijn zoon af, viel hem om de hals en kuste hem. 21“Vader,” zei zijn zoon tegen hem, “ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden.” 22Maar de vader zei tegen zijn knechten: “Haal vlug het mooiste gewaad en trek het hem aan, doe hem een ring aan zijn vinger en geef hem sandalen. 23Breng het gemeste kalf en slacht het. Laten we eten en feestvieren, 24want deze zoon van mij was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.” En ze begonnen feest te vieren.

25De oudste zoon was op het veld. Toen hij naar huis ging en al dichtbij was, hoorde hij muziek en gedans. 26Hij riep een van de knechten bij zich en vroeg wat dat te betekenen had. 27De knecht zei tegen hem: “Uw broer is thuisgekomen, en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.” 28Hij werd woedend en wilde niet naar binnen gaan, maar zijn vader kwam naar buiten en probeerde hem tot andere gedachten te brengen. 29Hij zei tegen zijn vader: “Al jarenlang werk ik voor u en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg, en u hebt mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. 30Maar nu die zoon van u is thuisgekomen, die uw vermogen heeft verkwanseld aan de hoeren, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.” 31Zijn vader zei tegen hem: “Mijn jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou. 32We kunnen toch alleen maar feestvieren en blij zijn? Want je broer was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.”’